plantengeslacht van de familie der Gramineeën; de bekendste soort is G. argenteum, het zilver- of pampasgras (zie plaat Gramineeën IV fig. 3), inheemsch in gematigd Zuid-Amerika; deze grassoort vormt enorme bosschen van 2 meter lange, smalle, grijsgroene, sierlijk terugvallende bladen, uit wier midden zich halmen van 2 tot 4 meter lengte verheffen, welke aan hun top een omvangrijke, zijdeachtige, zilverwit gekleurde pluim dragen. Deze grassoort is wanneer zij tot volle ontwikkeling komt een sierplant eersten rang.
In tuinen gekweekt vereischt zij den geheelen zomer door overvloedige begieting en des winters een zorgvuldige bedekking. De gedurende den winter afgestorven bladen kunnen eerst tegen het voorjaar verwijderd worden.