Gepubliceerd op 17-02-2021

Gibraltar

betekenis & definitie

1) voorgebergte aan de zuidspits van het Pyreneesche schiereiland, 22 km. n.o. van kaap Tarifa; het wordt gevormd door de diep-ingrijpende bocht van Algeciras en bestaat uit jurakalk, die op silurische schiefers rust en door een lage, met lagunen bezaaide en uit alluviaal vlugzand bestaande, 2.8 km. lange en 1.8 km. breede landtong met het spaansche vasteland (provincie Cadix) verbonden is. De rots, die zich uitstrekt van het n. naar het z., is 4.62 km. lang, tot 1245 meter breed, en bereikt een hoogte van 425 meter.

Zij bevat meerdere holen en grotten, als de Michaelsgrot (Cueva de San Miguel) met schoone druipsteenvormingen. De kam, nagenoeg overal smal, splitst zich in drie koppen, op de middelste waarvan het signaalstation (signal house) staat. Naar het z. wordt de rots lager; zij eindigt hier met de steile Punta de Europa (36° 6' 23" N.B., 5° 21' W.L. v. Gr.), die een vuurtoren draagt. De westzijde is aan de meeste plaatsen toegankelijk en begaanbaar; de oost- en noordhelling storten bijna loodrecht naar beneden; de eerste in de open zee, de laatste naar bovengenoemde zandige landengte; vroeger versperde een muur langs de zandige isthmus (laLinea) den toegang tot het vasteland, voornamelijk om den smokkelhandel te belemmeren; thans worden daar ter plaatse nog slechts een aarden wal en eenige wachthuizen gevonden. Op spaansche zijde liggen achter de grens van het neutrale gebied zware vestingwerken (Santa Barbare, aan de Middell. zee, San Felipe, aan de baal van Algeciras), die de stad G. en haar haven wezenlijk in gevaar kunnen brengen. De door de afkoelende zeelucht getemperde hitte laat hier alle kultuurgewassen van Zuid-Europa gedijen; rundvee, schapen en geiten vinden tusschen de rotsen en in de spleten een altijdgroene vegetatie; verder is ongeveer elk plekje dat maar eenigszins plantengroei toelaat met wilde of veredelde vruchtboomen bezet.G. is het eenige punt in Europa waar apen voorkomen, n.l. de noord-afrikaansche Inuus ecaudatus; zij huizen uitsluitend aan de oostzijde en hun aantal is reeds zeer gering.
2) Straat van Gibraltar, spaansch Estrecho de G., het Fretum Herculeum der Ouden, zee-engte die de Middellandsche zee met den Atlantischen oceaan verbindt. De oceanische ingang tusschen kaap Trafalgar en kaap Espartei is 37 km. breed, de mediterrane ingang, tusschen Punta de Europa en den n.o. voorsprong van de rots van Ceuta, is 201/3 km. breed; op het midden is zij aan het smalste punt slechts 13 km. breed. De afrikaansche kust is ongeleed, de europeesche daarentegen voor het verkeer van hooge waarde, vooral door de golf van Algeciras (of van G.), een bijna halfcirkelvormig bekken en een der ruimste en veiligste havens der wereld. De zee-engte heeft gemiddeld 295, aan haar smalste gedeelte 300, verder oostelijk 950 meter diepte; zij is, hoewel vrij van klippen en ondiepten, wegens haar sterke, zich per uur 4—8 km. verplaatsende oppervlakstrooming van lichter, zoutarm, uit den Ajlantischen oceaan indringend water, voor de scheepvaart niet zonder gevaar; onder dezen stroom gaat een andere in tegenovergestelde richting naar buiten.
3) Stad en vesting, gelegen a. d. westzijde van de rots, aan een voor alle winden (uitgezonderd den gevreesden scherpen oostenwind, levanter geheeten) goed beschutte reede der bocht, rijst terrasvormig op en wordt door een breede promenade (Alameda) in twee helften gedeeld. G. heeft het warmste klimaat in Europa (Jan. 16.4, Juli 22.4); het behoort echter tot de gezondste plaatsen der aarde. Hoewel G. na het beleg van 1782 geheel nieuw is opgebouwd, vertoont zijn plattegrond niet de minste regelmaat; de straten zijn nauw, de huizen meest in spaanschen stijl opgetrokken en allen donker geverfd, zoodat zij met de grijze kleur van de rots ineenvloeien; de stad is daardoor op eenigen afstand nagenoeg onzichtbaar en maakt in weerwil van haar ligging geen grootschen indruk. Hier en daar liggen de huizen te midden van tuinen; ook de pleinen zijn overvloedig beplant. Langs de berghelling voert een chaussee tusschen de vestingwerken, kazernen, magazijnen en villas door naar de Punt van Europa. G. heeft een prot. kerk, een 4-tal r.-kath. kerken, een synagoge, engelsche privaatscholen, een dozijn lagere scholen, 2 gerechtshoven, bibliotheek, groot burgerziekenhuis, groote hotels en cafés, vele mooie 'winkels, een schouwburg. Op een hoogte aan de noordzijde ligt het dusgenaamde moorsche kasteel, uit de 8ste eeuw, thans ingericht tot strafgevangenis; in de nabijheid daarvan bevinden zich de artilleriekazernes. G. vormt een engelsche kroonkolonie en staat onder een militairen gouverneur; het telde in 1901 met inbegrip van het 6475 man sterke garnizoen 26.380 inw., voor het meerendeel nakomelingen van italiaansche landverhuizers. De stad is als operatiebasis van het engelsche Middelzee-eskader krijgskundig van veel beteekenis; zijn defensiestelsel is in den laatsten tijd geheel gereorganiseerd; de grootsche rotsgalerijen, voor een deel tijdens het laatste spaansche beleg (1779—81) ter hoogte van 122, 203 en 308 m. boven elkander met «en gezamenlijke lengte van 5 km. aan de noordhelling aangebracht, worden nog slechts als merkwaardige oudheden aangemerkt; daarentegen is bij het oude moorsche kasteel een sterke batterij opgericht, die ondersteund wordt door een hooger gelegen batterijgroep {Rock Gun). De aanleg van een weg aan de westhelling naar het signaalstation heeft het mogelijk gemaakt ten eerste om aan genoemde helling nieuwe en doelmatiger geachte werken te bouwen, en verder ook naar de oostzijde meerdere batterijen op te stellen en de gezamenlijke vestingwerken door een van Rock Gun naar den toren O’Hara en het signaalstation loopenden weg onderling in verband te brengen. De werken aan het noordeinde der rots werden met nieuwer geschut bewapend. Verder werden nieuwe bomvrije magazijnen en waterreservoirs aangelegd, waartoe men de rotsen tot op aanmerkelijke diepte heeft laten springen. De uitgaven voor de nieuwe bevestigingen en havenwerken beliepen tot 1901: 3 millioen pond sterling. G., de eenige geheel vrije haven in Europa, is de stapelplaats van den britschen handel op Noord-Afrika, en vooral ook belangrijk als kolenstation. Scheepvaartverkeer 1900: aangekomen schepen 4181 (waaronder 3613 stoomschepen), te zamen metende 4146 millioen registerton (voor 2/3 onder engelsche vlag). Er bestaat een dagelijksche postdienst op Engeland. Op Spanje wordt voornamelijk smokkelhandel gedreven. Er zijn groote havendamm-en in aanbouw (1903), bestemd om een goed deel van de haven af te sluiten ten dienste van de vloot; voor den aanvoer van steenen zijn spoorlijnen aangelegd naar de steengroeven aan de Catalanbaai (loopende boogsgewijs van de Handelskade over de landtong en langs de oostkust) en naar Buena Vista (in rechte lijn n.w. naar z.o. van den Nieuwen havendam naar het eindpunt), alsmede een tunnel dwars door het schiereiland, die later tot magazijnen zal worden ingericht. Evenwel bestaat er nog weinig of geen eenstemmigheid omtrent het nieuwe verdedigingsstelsel, waartegen een sterke oppositie gevoerd wordt, wijl de nieuwe haven niet voor beschieting van de kust der baai van Algeciras beveiligd is.

Oudtijds heette de rots, die toenmaals tot Hispania Baetica behoorde, Calpe, en vormde, met Abyla (Abyle, Abila, bij het tegenwoordig Ceuta) aan de afrikaansche kust, de z.g. Zuilen van Hercules. Toen in 711 de Arabieren bij hun inval in Spanje op 28 April te dezer plaatse landden, besloot Tarik, veldheer van kalif Welid, hier tot dekking van den overtocht een sterkte aan te leggen; de hoogte die hij hiervoor uitkoos evenals de versterking die er op gebouwd werd noemde hij Dsjebel al-Tarik (Berg van Tarik), waaruit later de naam Gibraltar ontstond. In 1302 gelukte het Ferdinand IV van Castilië den Mooren de vesting te ontrukken, doch reeds in 1333 viel deze weer in hun handen. Eerst onder Hendrik IV werden zij er in 1462 door Guzman, hertog van Medina-Sidonia, voor goed uit verdreven. Alsnu kwam G. aan Castilië en Leon en werd in 1502 met de kroon van Spanje vereenigd.

Karel V liet door den vermaarden ingenieur Speckle uit Straatsburg de oud-moorsche vestingwerken verbouwen. In April 1607 sneuvelde in een zeeslag ter hoogte van G. tusschen een spaansche en een staatsche vloot de bevelhebber der laatstgenoemde, Jacob van Heemskerk. In den spaanschen successieoorlog verscheen einde Juli 1704 een vereenigde engelsch-staatsche vloot onder admiraal Rooke voor G.; met goed gevolg werd een landing beproefd en 4 Aug. werd de plaats onder aanvoering van den keizerlijken luitenant-veldmaarschalk prins George van Hessen-Darmstadt stormenderhand genomen. Verschillende pogingen door de tegenpartij gedaan om ze te heroveren mislukten en bij den vrede van Utrecht werd G. bij een separaatverdrag van 13 Juli 1714 als vrijhaven aan Engeland afgestaan. Met de toenemende beteekenis der plaats groeide intusschen het verlangen van Spanje haar weer te bemachtigen en in Maart 1727 werd een nieuw beleg begonnen, dat echter door de tijdige aankomst van den engelschen admiraal Wager met 11 oorlogsschepen niet met gunstigen uitslag werd bekroond; Spanje moest bij den vrede van Sevilla (1729) afstand doen van al zijn aanspraken op de rots. Niettemin hernieuwde het in 1779 zijn pogingen en begon G. te water en te land in te sluiten, zonder echter te kunnen beletten dat de vesting door admiraal Rodney van voldoende voorraden werd voorzien; het plan der Spanjaarden om met drijvende batterijen van de zeezijde de vesting te vermeesteren, mislukte door lord Elliot’s tegenmaatregelen volkomen (Sept. 1782); de vrede van Versailles (1783) verzekerde Engeland het bezit der vesting voor goed. Sinds kon G. in alle engelsch-spaansche en fransch-spaansch-engelsche oorlogen slechts van de landzijde worden ingesloten, daar de engelschen de zee volkomen beheerschten.