geb. 1859 te Hoogwoud, studeerde te Leiden, in 1883 aldaar bevorderd tot doctor in de godgeleerdheid op proefschrift Jan Utenhove, zijn leven en zyne werken, werd 1882 predikant en is thans hoogl. te Leiden. Volgde prof.
Acquoy op als redacteur van het „Ned. Archief voor kerkgeschiedenis”; mede-redacteur van het „Theologisch Tijdschrift”. Voornaamste werken: De geschiedenis der boete en biecht in de christelijke kerk, dl. I, II, 1; Bïbliotheca reformatoria neerlandica, dl. I (Polemische geschriften der Hervormingsgezinden) en dl. III (Roomsche bestrijders van Luther); artikelen in genoemde tijdschriften: „Een overblijfsel van de godsoordeelen in Nederland”; „Een nonnenklooster onder den invloed van Windesheim”; „Beperkte autonomie der universiteit een toekomstideaal”; „Vrouwelijke studenten in de theologie”; „De grondslag van de faculteit der godgeleerdheid”, enz.
In de Geschiedkundige opstellen ter eere van Dr. H, C. Rogge: „De godsdienstig-zedelijke inhoud van den Spiegel der menschelijke Behoudenis”; in den „Tijdspiegel”: „Sterrenkunde en kerkleer in de Middeleeuwen”, enz. '