fransch rechtsgeleerde en politikus, geb. 28 Nov. 1792 te Aunay (Eure-et-Loire), werd in 1818 advokaat en maakte als rechtshistorikus naam door zijn Recueil général des anciennes lois françaises, depuis Tan 420 jusqu’à la révolution de J.789 (29 dln., Parijs 1821—33), dat weldra door andere werken gevolgd werd, die bij de rechtsgeleerden groot aanzien kregen. Gedurende de restauratie deed hij zich kennen als vijand der Jezuïeten.
Zijn roem als pleitbezorger werd niet weinig verhoogd door het schitterend pleidooi, dat hij voor de Mulatten van Martinique voerde. In 1830 tot lid van het hof van cassatie benoemd, kwam hij eenige maanden later in de Kamer der afgevaardigden, waar hij voor het ministerie Laffitte stemde. Onder het ministerie Périer behoorde hij weder tot de oppositie. Na de Februari-revolutie van 1848 in de Constituante gekozen, schaarde hij zich bij het republikeinsche centrum, doch werd bij de verkiezingen voor de legislative niet weder gekozen. Hij overl. 13 April 1857. Zijn Pandectes françaises, een volledige verzameling der fransche wetten enz. van 1789 tot op den nieuwsten tijd, .zijn onvoltooid gebleven. Verder moeten nog vermeld: Recherches historiques sur Ie système électoral français (Parijs 1830), Etat religieux de la France et de l’Europe (2 dln., 1843—44).Zijn zoon, Gustave François I., geb. te Châteaudun, 1841, journalist, was in 1871 onder Gambetta chef der afdeeling persaangelegenheden, werd 1879 hoofdredacteur van de „Republique française”, in 1889 in zijn geboorteplaats tot afgevaardigde verkozen, later gedurig herkozen.