Evora

betekenis & definitie

1) District der portugeesche procincie Alemtejo, 7088 km2, groot, in 1890: 118.408 inw. 2) Hoofdstad van de provincie Alemtejo en van het district E , de derde stad van Portugal, 116 km. van Lissabon, aan de lijn Casa Branea-Estremoz, op een hoogte in een door Xarrama, zijrivier van de Sadao, doorstroomde vlakte, zetel van een aartsbisdom (dat de kerkprovincie Evora met de aartsdiocese Evora en de suffraggaanbisdommen Beja en Faro omvat), en telde in 1880: 15,134 inw.; laken-, katoen- en leer-industrie, handel in roode wijnen. E. is door vele muren en nieuwe doch onvoltooide vestingwerken omgeven en wordt door een op het hoogste punt gelegen kasteel beheerscht; de stad was meermalen residentie. Een 4 km. lange romeinsche waterleiding (Agua da prata) voorziet de stad nog heden van drinkwater. De in 1550 door den kardinaal-infant Hendrik gestichte universiteit, in de 18de eeuw tegelijk met de verdrijving der Jezuïten-orde opgeheven, is thans een college, waarnevens te E. ook nog een theologisch seminarie bestaat. Er zijn overigens 5 kerken, waaronder de prachtvolle aartsbisschoppelijke kathedraal, en verder tal van kloosters; ook overblijfselen van een Dianatempel (thans abattoir); een museum van romeinsche oudheden enz. E. is het overoude Ebura, dat wegens zijn van Cesar verkregen privilegiën ook den naam van Liberalitas Julia voerde; later verschijnt het in de geschiedenis als een gothisch bisdom, onder den naam Ebora of Elbora; door den westgotischen koning Sisebet in 617 tot een vesting gemaakt, viel het in 712 in handen van de Mooren, die het den naam van Jaboera gaven, en aan wie het in 1166 door de christenridders werd ontrukt; in 1638 gaf E. het teeken tot den vrijheidsoorlog tegen Spanje.