fransch staatsman, geb. 30 Nov. 1814 te Riom (départ. Puy-de-Dôme), werd advocaat ald. (1836) en maakte naam door eenige politieke processen; 1848 tot afgevaardigde van zijn departement in de constitueer ende nationale vergadering gekozen en 1849 ook naar de wetgevende afgevaardigd, volgde hij 30 Oct. 1849 Odilon Barrot als minister van justitie op, waarbij hij tevens president van het kabinet werd, doch trad reeds 26 Oct. 1851 af.
Na den staatsgreep van 2 Dec. 1851 werd hij opnieuw minister van justitie, doch trad, omdat hij zich tevergeefs verzet had tegen het verbeurdverklaringsdecreet van de bezittingen der Orleansen, reeds 22 Jan. 1852 af en werd tot vice-president van den staatsraad en voorzitter van het departement voor wetgeving benoemd; 3Febr. 1855 benoemde de keizer hem tot minister van handel, waarbij tevens de portefeuille van landbouw en publieke werken onder hem gesteld werd; als zoodanig sloot hij in den geest van Napoleons vrijhandelsstysteem het beroemde handelsverdrag met Engeland (23 Jan. 1860). Na den dood van Billault tot minister van staat benoemd (18 Oct. 1863), stond R. bijna vijf jaar lang aan het hoofd der fransehe regeering en had den meesten invloed op Napoleon III, waarom men hem gewoonlijk den vice-keizer noemde. Na de algemeene verkiezingen in Mei 1869 en na de interpellatie der 116, die ministerieele verantwoordelijkheid verlangden, nam hij zijn ontslag, waarop hij tot president van den senaat benoemd werd. Na de proclamatie der republiek begaf hij zich naar Engeland, werd 1872 in de nationale vergadering en 1876 in de kamer van afgevaardigden gekozen, waar hij zich een onvermoeid Bonapartist toonde. Hij werkte veel voor de zaak van Napoleon IV en verleende zijn bijstand aan de ex-keizerin Eugenie; na den dood van den prins (1879) legde hij de leiding der partij neer en overl. 3 Febr. 1884 te Parijs.