(v/h lat. ego, ik), geestesrichting bij welke alle handelingen uitsluitend op de bevrediging van eigen begeerten en neigingen, en op het bevorderen van eigen belangen gericht is ; uitsluitende liefde jegens zichzelven, waarbij het eigen ik te bevredigen de laatste en eenige drijfveer aller handeling is; concentratie aller affecties en belangen in het ik ; wordt ook wel gebezigd voor een partij, een gezindte, (een groep in uitdrukkingen als partijegoïsme, en: de liefde is het egoïsme van een tweeledig ik). Egoïsme, niet te verwarren met de natuurlijke eigenliefde, die genot doet zoeken en smart doet vermijden, is de overdrijving dier natuurlijke eigenliefde, die alsdan exclusief en tot eenig richtsnoer van den wil wordt. La Rochefoucould, na te hebben betoogd, dat eigenliefde, de natuurlijke drang tot zelfbehoud, de neiging bezit om zich uit te breiden en tot beginsel van alle handelingen van het individu te worden, zoekt dan verder aan te toonen, dat elke menschelijke handeling, ook die welke het spraakgebruik als deugden aanmerkt, louter uitingen van egoïsme zijn, en dat egoïsme de eigenlijke bron is van alle leven; egoïsme is bij hem alsdan zoowel de grondslag van elke deugd als van elke ondeugd, omdat steeds de zucht naar zelfbevrediging den doorslag geeft. Deze redeneering wordt echter algemeen als sophistiseh verworpen; men stelt er tegenover het feitelijk vermogen van den menseh tot belanglooze daden, waarvan dan de zelfbevrediging een niet te voorzien gevolg is, dat niet als drijfveer der handeling kan worden aangemerkt.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk