huizen. Inwoners.
Leinster 19,735 205,867 1,150,485
Munster 24,554 193,663 1,075,075
Ulster 22,189 332,106 1,581,351
Connaught 17,774 126.867 649,635
Naar de sekse werden in 1901 geteld: '20.163.309 mannen en 21.441.911 vrouwen, d. i. 106 vrouwen tegen 100 mannen. Wel worden meer jongens geboren dan meisjes, doch het sterftecijfer der mannen is aanzienlijk hooger dan dat der vrouwen.
Wat de afstamming betreft, zoo bestaat de bevolking van G. uit twee groote stammen, den germaanschen en den keltischen. De laatste, thans geheel op den achtergrond gedrongen, is de oudere, en bestaat uit twee, nauw aan elkander verwante familiën, de Kymren of Britten en de Ersen of Gaelen. De bewoners van Wales en Cornwall behoor en tot eerstgenoemde familie en zijn bloedverwanten van de fransche Bretagners. De gaelische familie splitst zich in de beide takken der Ersen in Ierland en der Gaelen in Schotland, op het eiland Man en op de Hebriden. Deze afstammelingen van den stam der Kelten staan heden in getalsterkte bij de germaansche Engelschen verre ten achter. Laatstgenoemden, ontstaan uit de samensmelting van Angelsaksen met Scandinaviërs en uit de vermenging van deze met de fransche Noormannen (Normandiërs), vormen het heerschende element (zie Engeland).
Deze afkomst van twee stammen oefent op het nationaliteitsgevoel van de afzonderlijke deelen des rijks weinig of geen invloed uit; zoo gevoelen de germaansche, engelsch sprekende bewoners van Zuid-Schotland (laaglanders) zich meer aangetrokken tot de gaelisch sprekende hooglanders, waarmee zij door den historischen band eener voormalige nationale eenheid verbonden zijn, dan tot de germaansche bewoners van Noord-Engeland, hunne ethnographische verwanten. Dit komt zoowel uit in de geschiedenis als in de hedendaagsche politieke verschijnselen.
Volgens de telling van 1891 spraken in 1891 op de britsche eilanden 1.844.878 personen keltisch, waarvan 910.289 of 51 % der bevolking van Wales en Monmouthshire kymrisch. In Schotland spraken 6.32 % gaelisch, daaronder waren 210.677 of 5.23 % die ook engelsch spraken. In Ierland spraken 38.121 personen uitsluitend iersch, 642.053 iersch en engelsch, de rest uitsluitend engelsch. Van het overig deel der bevolking was het engelsch de moedertaal.
De afzonderlijke nationaliteiten zijn niet tot de naar haar genoemde landen beperkt. Gedurende de laatste eeuw hebben honderdduizenden Ieren zich naar Engeland begeven; van 1841—51 steeg aldaar het aantal der in Ierland geboren inw. van 289.404 op 519.869; in 1891 waren er 458.315 Ieren, waarbij niet zijn gerekend de in Engeland geboren kinderen van iersche ouders, daar de census slechts acht geeft op de geboorteplaats. In Engeland en Wales werden in 1891 verder 282.271 geboren Schotten geteld. In Schotland woonden in 1891: 194.807 Ieren, 111.045 Engelschen en 927 personen geboortig van het eiland Man of de Normandische eilanden. In Ierland telde men in 1891: 74.523 in Engeland of Wales geborenen, en 27.323 geboren Schotten. In Engeland en Wales woonden in genoemd jaar 237.313 personen van vreemde afkomst, w.o. 50.599 Duitschers, 26.226 Amerikanen, 20.797 Franschen, 6350 Nederlanders, 9909 Italianen, 6617 Zwitsers, 45.074 Russen (tegen 3789 in 1881), 6267 Noorwegers, 3917 Belgen, 5673 Oostenrijkers, enz.
In Schotland bevonden zich in 1891: 16.581 en in Ierland 13.091 buitenlanders. Het aantal in het vereenigd koninkrijk geborenen doch in andere landen woonachtigen bedroeg in 1881: 2.881.167, waarvan 2.772.169 in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, 36.447 in Frankrijk, 11.139 in Duitschland enz. De zuiver britsche bevolking van Britsch-Indië bedroeg in 1891: 100.511 zielen. ^
Ten aanzien van de indeeling in beroepen werd in 1831 de volgende verhouding geconstateerd: 31.51 % der bevolking arbeidde in den landbouw, 39.65 % in handel, manufactuur en fabriekmatige nijverheid, 28.84 % in diverse beroepen. In de volgende jaren trad daarin echter een aanzienlijke verandering in, het percentage der bij handel en nijverheid betrokkenen werd steeds grooter, in 1841 was de verhouding reeds 25.93, 43.53 en 30.54% en sedert is deze neiging nog gedurig toegenomen. De telling van 1891 gaf aangaande de beroeps-indeeling der bevolking van Engeland, Schotland en Ierland de volgende totalen, waarin ook begrepen zijn de kinderen:
Beroepsgroepen Engeland Schotland Ierland Vereenigd Koninkrijk
Totaal Vrouwen Totaal Vrouwen Totaal Vrouwen Totaal
Hoogere beroepen 926,132 328,393 111,319 35,787 214,243 75,272 1,251,694
Huishoudelijke dienstbetrekkingen 1,900,328 1,759,555 203,153 190,051 255,144 220,654 2,358,625
Handelsbetrekkingen 1,399,735 35,358 180,952 10,276 83,173 2,161 1,663,860
Landbouw 1,336,945 52,026 249,124 30,082 936,759 91.068 2,522,828
Industrie 7,336,344 1,840,898 1,032,404 290,368 656,410 252,255 9,025,158
Diversen 16.103.041 10,933,394 2,248,695 1,526,366 2,559,021 1,744,387 20,910,757
Totaal 29,002,525 14,949,624 4,025,647 2,082,930 4,704,750 2,385,797 37,732,922
Onder de bij de industrie betrokkenen arbeidden 1.760.011 personen in de ontginning en bewerking van delfstoffen (Engeland 503.225, Schotland 216.110, Ierland 40,676 personen), 2.841.349 in de textiel- en kleeding-industrie (2.228.422, 329.614, 283.313), 401.916 in den machinebouw en de daaraan verwante vakken (342.231, 51.426, 8259), 245.433 in de bewerking van stoffen van plantaardigen oorsprong (196.889, 36.885, 11.659), 85.989 idem stoffen van dierlijken oorsprong (76.566, 6695, 2728), 65.660 (56.047, 7826, 1787) in de chemische industrieën.
De verdeeling der bevolking in standen heeft in G. in politieken zin een geheel andere beteekenis dan in andere landen. In staatsburgerlijk opzicht bestaan er volgens de wet drie standen: de kroon, de pairs en de burgers (commoners). De stand der pairs omvat den adel boven den rang van baronet, de z.g. njobility; alle andere personen, ook de zoons van den hoogsten adel, zijn commoners en kunnen lid zijn van het lagerhuis. De maatschappelijke scheiding gaat veel dieper en het klasse-isolement is in G. volkomener dan in de meeste andere landen van Europa. Door de reform-bills van 1867 en 1884 is de bij uitstek aristocratische grondwet eenigszins in democratischen zin gewijzigd en het kiezerskorps aanmerkelijk uitgebreid.
Onderstaande tabel geeft een blik op de beweging der bevolking in 1900: