nederl. dichter, 17de eeuw. oefende grooten doch ongunstigen invloed uit op de richting, die de nederl. dichtkunst aan het einde der 17de en in de 18de eeuw volgde, daar hij angstvallig aan de vormen der fransche school vasthield, die in het door hem opgericht dichtgenootschap ,,Nil volentibus arduum”, een tijdlang de toongever in de poëzie, slaafs gevolgd werden. Bekend is vooral zijn bearbeiding van Q.
Roratius Flaccus Dichtkunst, op onze tijden en zeden toegepast (1677 en meerm.). Verder schreef hij Gebruik en misbruik des tooneels (1681 en 1718), de tooneelstukken Didoos doot (1668) en Sa.fus (1668', Minneliederen en Mengelzangen (1681, 2 dln.).