Plantengeslacht van de Familie der Amaranten (Amarantaceae), behoorende tot de Klasse der Dicotylédones apetalae ; bloemen eenhuizig of polygamisch-eenhuizig, elk afzonderlijk in den oksel van het schutblad gezeten, doch bovendien van terzijde door twee andere schutbladen gesteund; bloemdek 5- of 3-deelig; 5 of 3 vrije meeldraden; 2 of 3 stijlen naar onder een weinig samenhangende’; deksel- of blaasvrucht met 1 zaadje; Voornaamste soorten:
A. albus — driemannig (3 meeldraadjes), eironde uitgerande blaadjes, uit welker oksels korte gedoomde aartjes komen; de stengel is opgericht en glad; groeit in het zuiden van Noord-Amerika;
A. tricolor, Papegaaikruid — driemannige oksel-kropjes, de stengel omvattende, de hooge stengel draagt groen-, geel- en paarschachtig gekleurde bladeren ; uit Oost-Indië afkomstig ;
A. polygamus — driemannige eironde kropjes, vrouwelijke en tweeslachtige bloemen; 1½ tot 2 voet hoog; bladen lancetvormig; afkomstig uit Indië;
A. mangostanus — driemannige, rondachtige kropjes; de bloemen zijn eindelings in een saamgestelde aar vergaard ; de stengel wordt 2 voet hoog, de bladeren zijn ruitvormig, aan den voet wigvormig, groen van kleur, dikwijls korter dan de bladstelen oorspronkelijke groeiplaats Japan
A. lividus — driemannige, bijna geaarde ronde kropjes, stengels en bladeren donker roodachtig, de onderste bladen stomp, de bovenste spits; de vruchten of zaadhuisjes vormen een dikke aar, die tijdens den bloei groen van kleur is; groeiplaats Virginië;
A. blitum — zijdelingsche kropjes, bloemen driedeelig, bladeren eirond en gestompt, verspreide stengel; de bladeren zijn soms in het midden wit of zilverkleurig, met of zonder een bruine vlek; de vrucht is een blaasvrucht met 1 zaadkorrel; groeit in geheel Europa, ook in Nederland, aan wegen, op bebouwde plaatsen, dikwijls ook bij mesthoopen;
A. viridis — driemannige kropjes, de mannelijke bloemen driedeelig, de bladen, aan de kanten roodachtig, overigens groen, zijn eirond uitgerand, de rechtopstaande stengel is rood met strepen, de bloem-aren zijn groen; in Brazilië verving dit gewas vroeger de spinazie en werd tevens als een de ontlasting bevorderend middel gebruikt;
A. deflexus — driemannige bloemen, heesterachtige knikkende vleezige aren, een verspreide stengel, bloemen groen met gele meelknopjes; de zaadjes zijn eirond in eigen hokjes besloten, bladeren aan kruidachtige stengeltjes van 1 voet lengte, takkige aren saamgesteld uit kropjes, naar den grond buigende als het zaad rijp is;
A, retroflexus — vijfmannige zijdelingsche en eindelingsche trossen, stengel bochtig en ruw met omgebogen takken, waarvan de onderste na de bocht 2 voeten recht omhoog schieten; de tot aren vereenigde bloemkluwens zijn door geen bladen afgebroken; de schutbladen zijn stekelig, een- tot tweemaal langer dan de dekslippen; groeit aan wegen en op bebouwde plaatsen;
A. flavus — vijfmannige saamgestelde trossen, de bovenste en onderste knikkende, geel van kleur, bladeren stomp eirond gespitst, van onderen paarsch geribd; de stengels zijn rood gestreept, de bloemsteeltjes ruigachtig en wit; bloeiplaats Indië;
A. caudatus, roode kattenstaart — vijfmannige, saamgestelde cylinderachtige trossen, van soms een duim dikte en 2 voet lengte, roodachtig paarsch van kleur; deze staarttrossen, boven uitbloeiende, bestaan uit mannelijke en vrouwelijke bloempjes; het is een uit het oosten, (Ceylon, Perzië) in Europa ingevoerde fraaie sierplant.