Duitsch zoöloog en reiziger, geb. 2 Febr. 1829 te Renthendorf bij Neustadt, zoon des vorigen, bereisde alvorens zijn studiën aan de hoogeschool aan te vangen, van 1847—52 Egypte, Nubië en oostelijk Soedan, studeerde daarna te Jena en Weenen in de natuurwetenschappen, bezocht in 1856 Spanje, in 1860 Scandinavië, in 1862 Abyssinië, werd in 1863 directeur der dierentuin te Hamburg, ging in 1867 naar Berlijn, stichtte hier het Berlijnsch aquarium (geopend 1869), bereisde in 1877 met Dr. Finscli en graaf Waldburg West-Siberië en noordwestelijk Turkestan, vergezelde het volgend jaar kroonprins Kudolf van Oostenrijk op een reis in het gebied van den Midden-Donau, in 1879 op een reis in Spanje, en overleed ll Nov. 1884 in zijn geboorteplaats.
Hij schreef, behalve lieiseskizzen aus Nordostafrika (3 dln., 1855) en vele artikelen in vaktijdschriften, een reeks populair-wetenschappelijke werken, als Das Leben der Vogel (1861), Thierlében (10 dln.. volksuitgave, bewerkt door Schüdler, 3 dln., 1883, nederlandsch: Het Leven der Dieren, bewerkt door S. P. Huizinga, Zutphen 1899), Die Thiere des Waldes (1816) en met Baldamus, Bodinus e. a. Gefangene Vogel (1870—75).