(De vermanende spreker). Romeinsche godheid, die op ongewone wijze zijn bestaan kenbaar maakte.
In het jaar 360 vóór Chr. berichtte zekere Ceditius aan de Tribunen, dat hij, den afgeloopen nacht door een straat gaande, een stem als die der góden had gehoord, die hem beval den Raad aan te zeggen dat de Galliërs naderden ter vernieling; op dit bericht werd geen acht geslagen; een jaar later werd Rome door de Galliërs veroverd; toen de ' stad van de geduchte vijanden verlost was, werd als boetedoening voor het in den wind slaan der godspraak een tempel opgericht aan den god Aius Locutius, ter plaatse waar Ceditius de stem had gehoord. Cicero zegt: „toen niemand hem kende sprak hij, nu een tempel hem ter eere is verrezen, zwijgt hij.”