duitsch theoloog (prot.), geb. 13 Jan. 1837 te Karlsruhe, studeerde te Jena, Göttingen, Berlijn en Heidelberg, werd in 1872 hoogleeraar in de kerkgeschiedenis te Heidelberg, en vertegenwoordigde 1889—90 deze universiteit in de Eerste kamer. Van zijn geschriften moeten vermeld: Der Apostel Paulus (Heidelb. 1865), Neutestamentliche Zeitgeschichte (3 dln., ald. 1868 v.v.), Der Vierkapitelbrief des Paulus an die Korinther (Heidelb. 1870), Religiöse Reden und Betrachtungen (Lpz. 1873), D.
F. Strauss und die Theologie seiner Zeit (2 dln., Munch. 1876— 78), Kleine Schriften religionsgeschichtlichen Inhalts (Lpz. 1883), Arnold von Brescia (1891), Peter Äbälard (1893), Martin Luthers Romfahrt (Berl. 1894), Die Anoldisten (Lpz. 1895), Karl Holsten. Worte der Erinnerung (Heidelb. 1897), Aleander und Luther auf dem Reichstage zu Worms (Berl. 1897), Alte Bekannte, Gedächtnisblätter, dl. 1; Zur Erinnerung an Julius Jolly; dl. 2: Zur Erinnerung an H. von Treitschke (Lpz. 1899—1901). H. gaf verder onder den schuilnaam George Taylor eenige historische romans in het licht: Antinous (Lpz. 1880), Klytia (1883), Jetta (1884), Elfriede (1885), Peter Maternus (1898), en de vertellingen Unter dem Katalpenbaum (1899) en Potamiäna (Stuttg. 1901).
