Werkwoorden vervoegen
zabberen
Tegenwoordige tijd zabberen
Ik zabber
Jij zabbert
zabber jij?
U zabbert
Hij/Zij/Het zabbert
Wij zabberen
Jullie zabberen
Zij zabberen
Verleden tijd van zabberen
Ik zabberde
Jij/U zabberde
Hij/Zij/Het zabberde
Wij zabberden
Jullie zabberden
Zij zabberden
Voltooid deelwoord van zabberen
gezabberd
Tegenwoordig deelwoord van zabberen
zabberend