Werkwoorden vervoegen
weerkaatsen
Tegenwoordige tijd weerkaatsen
Ik weerkaats
Jij weerkaatst
weerkaats jij?
U weerkaatst
Hij/Zij/Het weerkaatst
Wij weerkaatsen
Jullie weerkaatsen
Zij weerkaatsen
Verleden tijd van weerkaatsen
Ik weerkaatste
Jij/U weerkaatste
Hij/Zij/Het weerkaatste
Wij weerkaatsten
Jullie weerkaatsten
Zij weerkaatsten
Voltooid deelwoord van weerkaatsen
weerkaatst
Tegenwoordig deelwoord van weerkaatsen
weerkaatsend