Werkwoorden vervoegen
voorspelden
Tegenwoordige tijd voorspelden
Ik speld voor
Jij speldt voor
speld jij voor?
U speldt voor
Hij/Zij/Het speldt voor
Wij spelden voor
Jullie spelden voor
Zij spelden voor
Verleden tijd van voorspelden
Ik speldde voor
Jij/U speldde voor
Hij/Zij/Het speldde voor
Wij speldden voor
Jullie speldden voor
Zij speldden voor
Voltooid deelwoord van voorspelden
voorgespeld
Tegenwoordig deelwoord van voorspelden
voorspeldend