Werkwoorden vervoegen
voorproeven
Tegenwoordige tijd voorproeven
Ik proef voor
Jij proeft voor
proef jij voor?
U proeft voor
Hij/Zij/Het proeft voor
Wij proeven voor
Jullie proeven voor
Zij proeven voor
Verleden tijd van voorproeven
Ik proefde voor
Jij/U proefde voor
Hij/Zij/Het proefde voor
Wij proefden voor
Jullie proefden voor
Zij proefden voor
Voltooid deelwoord van voorproeven
voorgeproefd
Tegenwoordig deelwoord van voorproeven
voorproevend