Werkwoorden vervoegen
violeren
Tegenwoordige tijd violeren
Ik violeer
Jij violeert
violeer jij?
U violeert
Hij/Zij/Het violeert
Wij violeren
Jullie violeren
Zij violeren
Verleden tijd van violeren
Ik violeerde
Jij/U violeerde
Hij/Zij/Het violeerde
Wij violeerden
Jullie violeerden
Zij violeerden
Voltooid deelwoord van violeren
gevioleerd
Tegenwoordig deelwoord van violeren
violerend