Werkwoorden vervoegen
verpersoonlijken
Tegenwoordige tijd verpersoonlijken
Ik verpersoonlijk
Jij verpersoonlijkt
verpersoonlijk jij?
U verpersoonlijkt
Hij/Zij/Het verpersoonlijkt
Wij verpersoonlijken
Jullie verpersoonlijken
Zij verpersoonlijken
Verleden tijd van verpersoonlijken
Ik verpersoonlijkte
Jij/U verpersoonlijkte
Hij/Zij/Het verpersoonlijkte
Wij verpersoonlijkten
Jullie verpersoonlijkten
Zij verpersoonlijkten
Voltooid deelwoord van verpersoonlijken
verpersoonlijkt
Tegenwoordig deelwoord van verpersoonlijken
verpersoonlijkend