Werkwoorden vervoegen
verleren
Tegenwoordige tijd verleren
Ik verleer
Jij verleert
verleer jij?
U verleert
Hij/Zij/Het verleert
Wij verleren
Jullie verleren
Zij verleren
Verleden tijd van verleren
Ik verleerde
Jij/U verleerde
Hij/Zij/Het verleerde
Wij verleerden
Jullie verleerden
Zij verleerden
Voltooid deelwoord van verleren
verleerd
Tegenwoordig deelwoord van verleren
verlerend