Werkwoorden vervoegen
verdagen
Tegenwoordige tijd verdagen
Ik verdaag
Jij verdaagt
verdaag jij?
U verdaagt
Hij/Zij/Het verdaagt
Wij verdagen
Jullie verdagen
Zij verdagen
Verleden tijd van verdagen
Ik verdaagde
Jij/U verdaagde
Hij/Zij/Het verdaagde
Wij verdaagden
Jullie verdaagden
Zij verdaagden
Voltooid deelwoord van verdagen
verdaagd
Tegenwoordig deelwoord van verdagen
verdagend