Werkwoorden vervoegen
verblijden
Tegenwoordige tijd verblijden
Ik verblijd
Jij verblijdt
verblijd jij?
U verblijdt
Hij/Zij/Het verblijdt
Wij verblijden
Jullie verblijden
Zij verblijden
Verleden tijd van verblijden
Ik verblijdde
Jij/U verblijdde
Hij/Zij/Het verblijdde
Wij verblijdden
Jullie verblijdden
Zij verblijdden
Voltooid deelwoord van verblijden
verblijd
Tegenwoordig deelwoord van verblijden
verblijdend
verblijen
Tegenwoordige tijd verblijden
Ik verblij
Jij verblijt
verblij jij?
U verblijt
Hij/Zij/Het verblijt
Wij verblijen
Jullie verblijen
Zij verblijen
Verleden tijd van verblijden
Ik verblijde
Jij/U verblijde
Hij/Zij/Het verblijde
Wij verblijden
Jullie verblijden
Zij verblijden
Voltooid deelwoord van verblijden
verblijd
Tegenwoordig deelwoord van verblijden
verblijend