Werkwoorden vervoegen
uitlenen
Tegenwoordige tijd uitlenen
Ik leen uit
Jij leent uit
leen jij uit?
U leent uit
Hij/Zij/Het leent uit
Wij lenen uit
Jullie lenen uit
Zij lenen uit
Verleden tijd van uitlenen
Ik leende uit
Jij/U leende uit
Hij/Zij/Het leende uit
Wij leenden uit
Jullie leenden uit
Zij leenden uit
Voltooid deelwoord van uitlenen
uitgeleend
Tegenwoordig deelwoord van uitlenen
uitlenend