Werkwoorden vervoegen
tripliceren
Tegenwoordige tijd tripliceren
Ik tripliceer
Jij tripliceert
tripliceer jij?
U tripliceert
Hij/Zij/Het tripliceert
Wij tripliceren
Jullie tripliceren
Zij tripliceren
Verleden tijd van tripliceren
Ik tripliceerde
Jij/U tripliceerde
Hij/Zij/Het tripliceerde
Wij tripliceerden
Jullie tripliceerden
Zij tripliceerden
Voltooid deelwoord van tripliceren
getripliceerd
Tegenwoordig deelwoord van tripliceren
triplicerend