Werkwoorden vervoegen
timen
Tegenwoordige tijd timen
Ik time
Jij timet
time jij?
U timet
Hij/Zij/Het timet
Wij timen
Jullie timen
Zij timen
Verleden tijd van timen
Ik timede
Jij/U timede
Hij/Zij/Het timede
Wij timeden
Jullie timeden
Zij timeden
Voltooid deelwoord van timen
getimed
Tegenwoordig deelwoord van timen
timend