Werkwoorden vervoegen
stipuleren
Tegenwoordige tijd stipuleren
Ik stipuleer
Jij stipuleert
stipuleer jij?
U stipuleert
Hij/Zij/Het stipuleert
Wij stipuleren
Jullie stipuleren
Zij stipuleren
Verleden tijd van stipuleren
Ik stipuleerde
Jij/U stipuleerde
Hij/Zij/Het stipuleerde
Wij stipuleerden
Jullie stipuleerden
Zij stipuleerden
Voltooid deelwoord van stipuleren
gestipuleerd
Tegenwoordig deelwoord van stipuleren
stipulerend