Werkwoorden vervoegen
klaarspelen
Tegenwoordige tijd speelde klaar
Ik speel klaar
Jij speelt klaar
speel jij klaar?
U speelt klaar
Hij/Zij/Het speelt klaar
Wij spelen klaar
Jullie spelen klaar
Zij spelen klaar
Verleden tijd van speelde klaar
Ik speelde klaar
Jij/U speelde klaar
Hij/Zij/Het speelde klaar
Wij speelden klaar
Jullie speelden klaar
Zij speelden klaar
Voltooid deelwoord van speelde klaar
klaargespeeld
Tegenwoordig deelwoord van speelde klaar
klaarspelend