Werkwoorden vervoegen
smokkelen
Tegenwoordige tijd smokkelen
Ik smokkel
Jij smokkelt
smokkel jij?
U smokkelt
Hij/Zij/Het smokkelt
Wij smokkelen
Jullie smokkelen
Zij smokkelen
Verleden tijd van smokkelen
Ik smokkelde
Jij/U smokkelde
Hij/Zij/Het smokkelde
Wij smokkelden
Jullie smokkelden
Zij smokkelden
Voltooid deelwoord van smokkelen
gesmokkeld
Tegenwoordig deelwoord van smokkelen
smokkelend