Werkwoorden vervoegen
settelen
Tegenwoordige tijd settelen
Ik settel
Jij settelt
settel jij?
U settelt
Hij/Zij/Het settelt
Wij settelen
Jullie settelen
Zij settelen
Verleden tijd van settelen
Ik settelde
Jij/U settelde
Hij/Zij/Het settelde
Wij settelden
Jullie settelden
Zij settelden
Voltooid deelwoord van settelen
gesetteld
Tegenwoordig deelwoord van settelen
settelend