Werkwoorden vervoegen
schaakspelen
Tegenwoordige tijd schaakspelen
Ik speel schaak
Jij speelt schaak
speel jij schaak?
U speelt schaak
Hij/Zij/Het speelt schaak
Wij spelen schaak
Jullie spelen schaak
Zij spelen schaak
Verleden tijd van schaakspelen
Ik speelde schaak
Jij/U speelde schaak
Hij/Zij/Het speelde schaak
Wij speelden schaak
Jullie speelden schaak
Zij speelden schaak
Voltooid deelwoord van schaakspelen
schaakgespeeld
Tegenwoordig deelwoord van schaakspelen
schaakspelend