Werkwoorden vervoegen
roosteren
Tegenwoordige tijd roosteren
Ik rooster
Jij roostert
rooster jij?
U roostert
Hij/Zij/Het roostert
Wij roosteren
Jullie roosteren
Zij roosteren
Verleden tijd van roosteren
Ik roosterde
Jij/U roosterde
Hij/Zij/Het roosterde
Wij roosterden
Jullie roosterden
Zij roosterden
Voltooid deelwoord van roosteren
geroosterd
Tegenwoordig deelwoord van roosteren
roosterend