Werkwoorden vervoegen
pulseren
Tegenwoordige tijd pulseren
Ik pulseer
Jij pulseert
pulseer jij?
U pulseert
Hij/Zij/Het pulseert
Wij pulseren
Jullie pulseren
Zij pulseren
Verleden tijd van pulseren
Ik pulseerde
Jij/U pulseerde
Hij/Zij/Het pulseerde
Wij pulseerden
Jullie pulseerden
Zij pulseerden
Voltooid deelwoord van pulseren
gepulseerd
Tegenwoordig deelwoord van pulseren
pulserend