Werkwoorden vervoegen
profeteren
Tegenwoordige tijd profeteren
Ik profeteer
Jij profeteert
profeteer jij?
U profeteert
Hij/Zij/Het profeteert
Wij profeteren
Jullie profeteren
Zij profeteren
Verleden tijd van profeteren
Ik profeteerde
Jij/U profeteerde
Hij/Zij/Het profeteerde
Wij profeteerden
Jullie profeteerden
Zij profeteerden
Voltooid deelwoord van profeteren
geprofeteerd
Tegenwoordig deelwoord van profeteren
profeterend