Werkwoorden vervoegen
presideren
Tegenwoordige tijd presideren
Ik presideer
Jij presideert
presideer jij?
U presideert
Hij/Zij/Het presideert
Wij presideren
Jullie presideren
Zij presideren
Verleden tijd van presideren
Ik presideerde
Jij/U presideerde
Hij/Zij/Het presideerde
Wij presideerden
Jullie presideerden
Zij presideerden
Voltooid deelwoord van presideren
gepresideerd
Tegenwoordig deelwoord van presideren
presiderend