Werkwoorden vervoegen
pregen
Tegenwoordige tijd pregen
Ik preeg
Jij preegt
preeg jij?
U preegt
Hij/Zij/Het preegt
Wij pregen
Jullie pregen
Zij pregen
Verleden tijd van pregen
Ik preegde
Jij/U preegde
Hij/Zij/Het preegde
Wij preegden
Jullie preegden
Zij preegden
Voltooid deelwoord van pregen
gepreegd
Tegenwoordig deelwoord van pregen
pregend