Werkwoorden vervoegen
praktiseren
Tegenwoordige tijd praktiseren
Ik praktiseer
Jij praktiseert
praktiseer
U praktiseert
Hij/Zij/Het praktiseert
Wij praktiseren
Jullie praktiseren
Zij praktiseren
Verleden tijd van praktiseren
Ik praktiseerde
Jij/U praktiseerde
Hij/Zij/Het praktiseerde
Wij praktiseerden
Jullie praktiseerden
Zij praktiseerden
Voltooid deelwoord van praktiseren
gepraktiseerd
Tegenwoordig deelwoord van praktiseren
praktiserend