Werkwoorden vervoegen
plaasteren
Tegenwoordige tijd plaasteren
Ik plaaster
Jij plaastert
plaaster jij?
U plaastert
Hij/Zij/Het plaastert
Wij plaasteren
Jullie plaasteren
Zij plaasteren
Verleden tijd van plaasteren
Ik plaasterde
Jij/U plaasterde
Hij/Zij/Het plaasterde
Wij plaasterden
Jullie plaasterden
Zij plaasterden
Voltooid deelwoord van plaasteren
geplaasterd
Tegenwoordig deelwoord van plaasteren
plaasterend