Werkwoorden vervoegen
piloteren
Tegenwoordige tijd piloteren
Ik piloteer
Jij piloteert
piloteer jij?
U piloteert
Hij/Zij/Het piloteert
Wij piloteren
Jullie piloteren
Zij piloteren
Verleden tijd van piloteren
Ik piloteerde
Jij/U piloteerde
Hij/Zij/Het piloteerde
Wij piloteerden
Jullie piloteerden
Zij piloteerden
Voltooid deelwoord van piloteren
gepiloteerd
Tegenwoordig deelwoord van piloteren
piloterend