Werkwoorden vervoegen
overwerken (zich afmatten door te veel te werken)
Tegenwoordige tijd overwerken
Ik overwerk
Jij overwerkt
overwerk jij?
U overwerkt
Hij/Zij/Het overwerkt
Wij overwerken
Jullie overwerken
Zij overwerken
Verleden tijd van overwerken
Ik overwerkte
Jij/U overwerkte
Hij/Zij/Het overwerkte
Wij overwerkten
Jullie overwerkten
Zij overwerkten
Voltooid deelwoord van overwerken
overwerkt
Tegenwoordig deelwoord van overwerken
overwerkend