Werkwoorden vervoegen
overvoeren (naar de andere zijde voeren, verplaatsen)
Tegenwoordige tijd overvoeren
Ik voer over
Jij voert over
voer jij over?
U voert over
Hij/Zij/Het voert over
Wij voeren over
Jullie voeren over
Zij voeren over
Verleden tijd van overvoeren
Ik voerde over
Jij/U voerde over
Hij/Zij/Het voerde over
Wij voerden over
Jullie voerden over
Zij voerden over
Voltooid deelwoord van overvoeren
overgevoerd
Tegenwoordig deelwoord van overvoeren
overvoerend
overvoeren (te veel voer geven)
Tegenwoordige tijd overvoeren
Ik overvoer
Jij overvoert
overvoer jij?
U overvoert
Hij/Zij/Het overvoert
Wij overvoeren
Jullie overvoeren
Zij overvoeren
Verleden tijd van overvoeren
Ik overvoerde
Jij/U overvoerde
Hij/Zij/Het overvoerde
Wij overvoerden
Jullie overvoerden
Zij overvoerden
Voltooid deelwoord van overvoeren
overvoerd
Tegenwoordig deelwoord van overvoeren
overvoerend