Werkwoorden vervoegen
overstemmen (opnieuw stemmen)
Tegenwoordige tijd overstemmen
Ik stem over
Jij stemt over
stem jij over?
U stemt over
Hij/Zij/Het stemt over
Wij stemmen over
Jullie stemmen over
Zij stemmen over
Verleden tijd van overstemmen
Ik stemde over
Jij/U stemde over
Hij/Zij/Het stemde over
Wij stemden over
Jullie stemden over
Zij stemden over
Voltooid deelwoord van overstemmen
overgestemd
Tegenwoordig deelwoord van overstemmen
overstemmend
overstemmen (overschreeuwen; overtreffen)
Tegenwoordige tijd overstemmen
Ik overstem
Jij overstemt
overstem jij?
U overstemt
Hij/Zij/Het overstemt
Wij overstemmen
Jullie overstemmen
Zij overstemmen
Verleden tijd van overstemmen
Ik overstemde
Jij/U overstemde
Hij/Zij/Het overstemde
Wij overstemden
Jullie overstemden
Zij overstemden
Voltooid deelwoord van overstemmen
overstemd
Tegenwoordig deelwoord van overstemmen
overstemmend