Werkwoorden vervoegen

opschrikken (doen schrikken)

Tegenwoordige tijd opschrikken

Ik schrik op
Jij schrikt op
schrik jij op?
U schrikt op
Hij/Zij/Het schrikt op
Wij schrikken op
Jullie schrikken op
Zij schrikken op

Verleden tijd van opschrikken

Ik schrikte op
Jij/U schrikte op
Hij/Zij/Het schrikte op
Wij schrikten op
Jullie schrikten op
Zij schrikten op

Voltooid deelwoord van opschrikken

opgeschrikt

Tegenwoordig deelwoord van opschrikken

opschrikkend

opschrikken (schrik krijgen)

Tegenwoordige tijd opschrikken

Ik schrik op
Jij schrikt op
schrik jij op?
U schrikt op
Hij/Zij/Het schrikt op
Wij schrikken op
Jullie schrikken op
Zij schrikken op

Verleden tijd van opschrikken

Ik schrok op
Jij/U schrok op
Hij/Zij/Het schrok op
Wij schrokken op
Jullie schrokken op
Zij schrokken op

Voltooid deelwoord van opschrikken

opgeschrikt

Tegenwoordig deelwoord van opschrikken

opschrikkend

Werkwoorden vervoegen

Werkwoorden vervoegen is een van de grootste struikelblokken in onze taal. Op deze pagina kan je zoeken naar 11.572 werkwoorden en krijg je de verschillende vervoegingen van de werkwoorden te zien. Zo heb je de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en verschillende vormen overzichtelijk in beeld. Dit alles volgens de officiële Nederlandse spelling.

Alle woorden