Werkwoorden vervoegen
opschorsen
Tegenwoordige tijd opschorsen
Ik schors op
Jij schorst op
schors jij op?
U schorst op
Hij/Zij/Het schorst op
Wij schorsen op
Jullie schorsen op
Zij schorsen op
Verleden tijd van opschorsen
Ik schorste op
Jij/U schorste op
Hij/Zij/Het schorste op
Wij schorsten op
Jullie schorsten op
Zij schorsten op
Voltooid deelwoord van opschorsen
opgeschorst
Tegenwoordig deelwoord van opschorsen
opschorsend