Werkwoorden vervoegen
opflakkeren
Tegenwoordige tijd opflakkeren
Ik flakker op
Jij flakkert op
flakker jij op?
U flakkert op
Hij/Zij/Het flakkert op
Wij flakkeren op
Jullie flakkeren op
Zij flakkeren op
Verleden tijd van opflakkeren
Ik flakkerde op
Jij/U flakkerde op
Hij/Zij/Het flakkerde op
Wij flakkerden op
Jullie flakkerden op
Zij flakkerden op
Voltooid deelwoord van opflakkeren
opgeflakkerd
Tegenwoordig deelwoord van opflakkeren
opflakkerend