Werkwoorden vervoegen
omwikkelen (inwikkelen)
Tegenwoordige tijd omwikkelen
Ik omwikkel
Jij omwikkelt
omwikkel jij?
U omwikkelt
Hij/Zij/Het omwikkelt
Wij omwikkelen
Jullie omwikkelen
Zij omwikkelen
Verleden tijd van omwikkelen
Ik omwikkelde
Jij/U omwikkelde
Hij/Zij/Het omwikkelde
Wij omwikkelden
Jullie omwikkelden
Zij omwikkelden
Voltooid deelwoord van omwikkelen
omwikkeld
Tegenwoordig deelwoord van omwikkelen
omwikkelend
omwikkelen (om het lijf wikkelen)
Tegenwoordige tijd omwikkelen
Ik wikkel om
Jij wikkelt om
wikkel jij om?
U wikkelt om
Hij/Zij/Het wikkelt om
Wij wikkelen om
Jullie wikkelen om
Zij wikkelen om
Verleden tijd van omwikkelen
Ik wikkelde om
Jij/U wikkelde om
Hij/Zij/Het wikkelde om
Wij wikkelden om
Jullie wikkelden om
Zij wikkelden om
Voltooid deelwoord van omwikkelen
omgewikkeld
Tegenwoordig deelwoord van omwikkelen
omwikkelend