Werkwoorden vervoegen
omstuwen (in een drom omgeven)
Tegenwoordige tijd omstuwen
Ik omstuw
Jij omstuwt
omstuw jij?
U omstuwt
Hij/Zij/Het omstuwt
Wij omstuwen
Jullie omstuwen
Zij omstuwen
Verleden tijd van omstuwen
Ik omstuwde
Jij/U omstuwde
Hij/Zij/Het omstuwde
Wij omstuwden
Jullie omstuwden
Zij omstuwden
Voltooid deelwoord van omstuwen
omstuwd
Tegenwoordig deelwoord van omstuwen
omstuwend
omstuwen (stuwend omwentelen)
Tegenwoordige tijd omstuwen
Ik stuw om
Jij stuwt om
stuw jij om?
U stuwt om
Hij/Zij/Het stuwt om
Wij stuwen om
Jullie stuwen om
Zij stuwen om
Verleden tijd van omstuwen
Ik stuwde om
Jij/U stuwde om
Hij/Zij/Het stuwde om
Wij stuwden om
Jullie stuwden om
Zij stuwden om
Voltooid deelwoord van omstuwen
omgestuwd
Tegenwoordig deelwoord van omstuwen
omstuwend