Werkwoorden vervoegen
normeren
Tegenwoordige tijd normeren
Ik normeer
Jij normeert
normeer jij?
U normeert
Hij/Zij/Het normeert
Wij normeren
Jullie normeren
Zij normeren
Verleden tijd van normeren
Ik normeerde
Jij/U normeerde
Hij/Zij/Het normeerde
Wij normeerden
Jullie normeerden
Zij normeerden
Voltooid deelwoord van normeren
genormeerd
Tegenwoordig deelwoord van normeren
normerend