Werkwoorden vervoegen
nitreren
Tegenwoordige tijd nitreren
Ik nitreer
Jij nitreert
nitreer jij?
U nitreert
Hij/Zij/Het nitreert
Wij nitreren
Jullie nitreren
Zij nitreren
Verleden tijd van nitreren
Ik nitreerde
Jij/U nitreerde
Hij/Zij/Het nitreerde
Wij nitreerden
Jullie nitreerden
Zij nitreerden
Voltooid deelwoord van nitreren
genitreerd
Tegenwoordig deelwoord van nitreren
nitrerend