Werkwoorden vervoegen
neuzelen
Tegenwoordige tijd neuzelen
Ik neuzel
Jij neuzelt
neuzel jij?
U neuzelt
Hij/Zij/Het neuzelt
Wij neuzelen
Jullie neuzelen
Zij neuzelen
Verleden tijd van neuzelen
Ik neuzelde
Jij/U neuzelde
Hij/Zij/Het neuzelde
Wij neuzelden
Jullie neuzelden
Zij neuzelden
Voltooid deelwoord van neuzelen
geneuzeld
Tegenwoordig deelwoord van neuzelen
neuzelend