Werkwoorden vervoegen
nasaleren
Tegenwoordige tijd nasaleren
Ik nasaleer
Jij nasaleert
nasaleer jij?
U nasaleert
Hij/Zij/Het nasaleert
Wij nasaleren
Jullie nasaleren
Zij nasaleren
Verleden tijd van nasaleren
Ik nasaleerde
Jij/U nasaleerde
Hij/Zij/Het nasaleerde
Wij nasaleerden
Jullie nasaleerden
Zij nasaleerden
Voltooid deelwoord van nasaleren
genasaleerd
Tegenwoordig deelwoord van nasaleren
nasalerend